“Maar over u zal de Eeuwige opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.” (1) Hier rust een flinke vrouw, de kroon van haar man (2) en haar dochter, mevrouw Sprientsa Gros (?), dochter van onze geëerde leraar en rabbijn rabbi Me’ir, het aandenken van een rechtvaardige zij tot zegen (3). Zij leidde haar huis op de weg van de Eeuwige en zijn Tora. Zij was een loot uit de wortel van rabbijnen en wijzen. Aan die veraf waren bracht zij haar brood en in de poorten roemde men haar daden (4). Zij werd opgeroepen voor de zitting hierboven na het uitgaan van de rust van de heilige sabbat van de parasja “Toledot” (5) in het jaar “En zij ging om de Eeuwige te vragen” (6) volgens de kleine telling. T.N.Ts.B.H. “De beminden en de lieflijken (waren in hun leven en in hun sterven niet gescheiden.”) (7)
|