Groningen

Afgerond onderzoek naar begraafplaatsen in Groningen

Appingedam – Groningen
De Joodse gemeenschap in Appingedam is een van de oudste Joodse gemeenschappen in Nederland. Joest Muesken, een reizend Koopman uit Praag, was de eerste Joodse persoon die in 1563 vergunning kreeg zich in Appingedam te vestigen. Appingedam en de stad Groningen waren de enige plaatsen in de provincie Groningen die middeleeuwse stadsrechten hadden.

In het begin van de zeventiende eeuw kwamen er nog enkele Joodse families bij, die zich net als Joest Muesken met geldhandel bezighielden, wat voor de heerstende Hervormde kerk een reden was hun aanwezigheid zoveel mogelijk te weren. Het slachten en verkopen van vlees werd hun verboden, en ze mochten ook geen handel drijven die ten nadele van de gilden en burgers zou zijn.

Hoewel de Joodse gemeenschap zich gedurende de achttiende en negentiende eeuw gestaag uitbreidde, bleven de verkoop en het slachten van vee, de huiden- en geldhandel hun belangrijkste bezigheden. In de eerste helft van de achttiende eeuw had de Joodse bevolking zich uitgebreid van 30 to ruim 50 personen, die voornamelijk uit Noord-Oost Duitsland afkomstig waren.

Een van hen was Calmer Arents die rond 1746 in Appingedam was komen wonen. Hij speelde niet alleen een belangrijke rol op het gebied van de handel maar was ook bestuurder van de Joodse gemeente. Zijn welvarendheid was zodanig, dat hij en zijn echtgenote in staat waren twee panden in de stad te kopen: het ene pand was bestemd voor zijn gezin, en het andere liet hij als huissynagoge en mikve (ritueel bad) inrichten.

Hij organiseerde een armenkas, en vroeg de burgemeester in 1762 toestemming een stuk grond te kopen dat als begraafplaats kon dienen voor de Joodse bewoners, aangezien er op het hun toegewezen stuk in Farmsum geen plaats meer was. Dit verzoek werd op 13 maart 1762 ingewilligd, en de aankoop van een stuk grond aan de Heidensgang werd een paar dagen later goedgekeurd. Toen zijn echtgenote Ester Simons in 1778 overleed, werd zij daar helemaal vooraan begraven.

De economische toestand van de Joodse gemeenschap had zich echter aanzienlijk sindsdien verslechterd, en er heerstte veel armoe. Hun godsdienstleraar Israel Davids had moeite de huur voor zijn woning te betalen, omdat het aantal leerlingen was teruggelopen. Zijn opvolger Hartog Mayer had met dezelfde problemen te kampen.

In 1800 vroegen de bestuurders van de Joodse gemeente de burgemeester of ze met de armenbus bij de bewoners van Appingedam konden rondgaan om de armenkas bij te vullen.

Calmer Arents liet bij zijn overlijden in 1795 grote schulden achter, zodat zijn nazaten genoodzaakt waren de synagoge aan de bestuurders te verkopen. Hoewel de huissynagoge nog enkele jaren dienst deed, was deze te klein geworden om aan de behoeften te voldoen. De bestuurders kochten toen een stuk grond aan de Broerstraat om een nieuwe synagoge te bouwen, die op 24 juli 1801 werd ingewijd.

Het aron ha-kodesh (de heilige arke) met de wetstafelen in reliëf erboven, en het hemelsblauwe koepelplafond met gouden sterren en aan de oostkant een gouden opgaande zon en aan de westkant een afnemende maan, zijn onveranderd gebleven.

In 1821 ontving Appingedam de status van ringsynagoge, wat betekende dat de gemeenten Bierum, Kantens, Loppersum, Middelstum, Stedum, Ten Boer, Uithuizen, Uithuizermeeden, Usquert, Winneweer en ‘t Zand eronder vielen, en dat de begraafplaats aan de Heidensgang ook door hen werd gebruikt.

De oude leraarswoning van 1801, die zich links van de voorhof van de synagoge bevond, werd in 1896 door een nieuwe vervangen. Zij boden van 1801 tot aan het begin 1943 huisvesting aan vijftien leraren die o.a. als voorzanger, secretaris van de kerkeraad, boekhouder, shofarblazer, shochet en besnijder functioneerden, huwelijken inzegenden en aangifte deden van geboorten en overlijdens.

De laatste leraar was Heiman Akker die zijn taak van 1933 tot aan zijn deportatie op 4 februari 1943 heeft uitgevoerd. Gedurende die tijd was hij lid van het feestcomité dat op 2 augustus 1936 het 135-jarige bestaan van de synagoge organiseerde, zoals te zien was op een foto in het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Ter gelegenheid werd een klucht opgevoerd door elf leden van de Joodse Damster toneelgroep die dat jaar hun 10-jarige bestaan vierde.

Een van Heiman Akkers laatste functies was de choepa van Lowie Cohen en Mietje Nieweg op 27 juli 1942. De bruid, bruidegom en bruidsmeisjes Hermie en Fietje van Hasselt droegen de verplichte gele ster.

Op 21 maart 1985 werd het monument ter herdenking van de 78 Joodse slachtoffers in de voorhof van de synagoge onthuld. Van de 84 Joodse inwoners die aan het begin van de oorlog in Appingedam woonden, hadden slechts zes het overleefd.

[ Bronnen:

– Joden in Noord-Oost Groningen, Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Groningen (website “De geschiedenisbibliotheek van Groningen – Appingedam” )
– Bet Kevarot – Huis der Graven, De Joode Begraafplaats van Appingedam, Benthe van Aalst en Christiaan Schelvis
– De Joodse Begraafplaatsen in de Provincie Groningen, Han Lettinck
]
Bellingwolde – Groningen
De Joodse bevolking te Bellingwolde vormde 1 gemeente met die van Nieuweschans, die tegen het einde van de 19e eeuw een honderd leden telde, waarvan een derde te Bellingwolde woonde. Na deze periode ging het aantal aldaar wonende Joden sterk achteruit.

Tot 1821 was de gemeente -samen met Oudeschans- een kleine gemeente op zichzelf, die zelfs op het einde van de 18e eeuw een rabbijn in haar midden had.

Onder de Joodse families waren er veel slagers.

De stenen zijn heden ten dage sterk verweerd, maar konden met behulp van het boek van de Vey Mestdagh Stichting alle geïdentificeerd worden.
De 14 geïdentificeerde begravenen behoren hoofdzakelijk tot de families Levitus, Hoogstraal, Mosbach, Arons en Braaf.

[ Bronnen: website Geschiedenis van de joden in Groningen & Joods Nederland – een cultuurhistorische gids van Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno ]
Bourtange – Groningen
In de jaren veertig van de achttiende eeuw wordt er voor het eerst melding gemaakt van joodse inwoners in Bourtange.
Organisatorisch behoorden zij tot de joodse gemeente Pekela.

Rond 1835 ontstaat in Bourtange een zelfstandige joodse gemeente, die de beschikking heeft over een kleine synagoge.

Tussen 1840 en 1895 werd er gebruik gemaakt van een eerste begraafplaats alwaar nog negen zerken staan 7 van de 9 zerken zijn terug te voeren naar de families Frank en de Beer, of hun aangetrouwden.

In het gehucht Hebrecht, halverwege Vlagtwedde en Bourtange werd vanaf 1897 begraven.

De joodse gemeente in Bourtange was op haar hoogtepunt aan het einde van de negentiende eeuw, daarna liep het aantal joodse inwoners langzaam terug.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn bijna alle joodse inwoners naar Polen gedeporteerd.
Slechts een enkeling kon onderduiken en heeft zo de oorlog overleefd.

De gemeente Sellingen zorgt voor het onderhoud van de joodse begraafplaatsen bij Bourtange en Vlagtwedde.

[ Bron: website van het Joods Historisch Museum (aangepast) ]
Delfzijl (Farmsum) – Groningen
De geschiedenis van de Joodse begraafplaats te Farmsum

In Farmsum ligt de oudste Joodse begraafplaats in Groningen; het is niet bekend in welk jaar deze ontstond, maar de eerste bekende begrafenis vond plaats in 1680. De oudste steen is uit 1693 en bevindt zich nu in het rabbinaatshuis in de stad Groningen. Ook in Farmsum werden Joden uit andere plaatsen begraven.
In 1703 werd de plaats te klein en werd er van de weduwe van redger Rengers een belendend perceel gekocht voor 85 Caroli gulden.
In 1775 was er opnieuw uitbreiding nodig en werd weer van de redger, heer Rengers, gekocht. Deze bepaalde dat er per begravene betaald moest worden aan de diaconie van Delfzijl en dat er voor de begrafenis eerst het betaalbewijs getoond moest worden, anders zou het stuk grond weer ““beestenweijde”” worden. Tussen 1856 en 1898 werden 86 volwassenen en 114 kinderen genoteerd in het ontvangstboek van de diaconie. Hieruit blijkt dus, dat er meer begraven werd dan uit het aantal zerken blijkt. De betalingen waren nog in 1916 hetzelfde.

In 1810 telt Farmsum 1022 zielen, waaronder 5 Joden; Delfzijl telt 930 zielen, waaronder 61 Joden. Er was nog geen synagoge, de diensten vonden plaats in een gehuurde kamer. Pas in 1842 staat koning Willem II, bij zijn bezoek aan Delfzijl, grond af voor een synagoge.
Een nieuwe synagoge wordt gebouwd in 1888, daarbij komt ook een school en ritueel bad. Echter er was geen geld genoeg, ondanks een grote verloting, voor een woning voor een leraar, c.q. rabbi, zodat er een kamer gehuurd moest worden en daarvoor kwamen alleen ongehuwde jonge mannen in aanmerking.

In 1916 kocht de Joodse gemeente de begraafplaats aan voor 50 gulden en hiermee was er een eind gekomen aan de historisch gegroeide band tussen de Joodse en Christelijke overheid.
Na WO II vonden er nog 4 begrafenissen plaats, n.l. in 1957 en nog in 1985, 1996 en 1997. Hiermee komt het aantal zerken op 94, hiervan liggen er 7 in brokken. (*)

Gemaakt door G.F.H. Harkema-Lentz, d.d. september 2011.

[ Bron: J.H. de Vey Mestdagh, J. Dijkstra en E. Schut, “Joden in Noord-Oost Groningen”, Publicatie Stichting Vrienden van het Rijksarchief in GroningenGroningen 1980, pagina 311 , 349 e.v. ]

(*) Opmerkingen door de bewerkers van het Stenen Archief:
(a) Tot op de huidige bewerking (04-03-2021) waren er na WOII 5 begrafenissen en niet vier. Één begrafenis in 1950 is per abuis in het bovenstaande niet opgenomen.
(b) De zogenaamde 7 in brokken liggende stenen zijn bij de bewerking allen geïdentificeerd. 1 steen is een “achoezath kever” – een bij leven gekocht graf – welke een steen heeft die dit aangeeft maar nog leeg is. Het is niet bekend voor wie dit graf bestemd is (of was).
(c) Er is een sterke verstrengeling tussen de gemeentes van Delfzijl en Appingedam, die ook in beider begraafplaatsen tot uiting komt.

Een aanzienlijk aantal begravenen in beide begraafplaatsen zijn begravenen die familie van elkaar zijn.

[ Bron: Stichting Historie Joods Groningen, pagina begraafplaats Delfzijl (aangepast) ]
Grijpskerk – Groningen
De Joodse gemeente van Grijpskerk werd pas laat, in 1879, erkend. In datzelfde jaar werd de synagoge aan de Molenstraat ingewijd. Voordien werden de godsdienstoefeningen gehouden in een voorkamer van een woning die ook aan de Molenstraat lag. In de volksmond werd deze ruimte ‘de jeudnkoamer’ genoemd. De Lageweg stond bekend als ‘Jeudnbreestraat’.

In 1881 kregen de Joden van Grijpskerk de beschikking over een gedeelte van de Algemene Begraafplaats om hun doden te begraven. Rond die tijd telde het dorp vier Joodse slagers, van wie sommigen ook in vee handelden. Andere Joodse inwoners hielden zich bezig met de handel in manufacturen.

Tijdens de bezetting werden bijna alle Joodse inwoners van Grijpskerk gedeporteerd en omgebracht. Na de oorlog is de synagoge niet meer gebruikt. Het interieur was vrijwel geheel verloren gegaan.

In 1948 is de Joodse gemeente van Grijpskerk officieel opgeheven en bij die van Groningen gevoegd. Het Joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats wordt onderhouden door de plaatselijke gemeente. Op de begraafplaats bevindt zich een gedenksteen voor de Joodse slachtoffers van de Duitse terreur.

Het aantal Joden in Grijpskerk en omgeving groeide van 15 in het jaar 1809 tot 52 in het jaar 1869 en daalde daarna weer: in 1930 waren er nog 19 Joden in Grijpskerk.

De namen van de 20 grafstenen vertegenwoordigen hoofdzakelijk 2 families: Israels(7) en Gans (7).
Onder de overige stenen zijn ook weer aangetrouwden van deze 2 families te vinden.
Ook trouwden deze families onderling.

[ Bronnen: Pinkas, geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Michman, Beem, Michman , Kluwer / NIK / Joods Historisch Museum 1985 en daaruit overgenomen op http://www.jhm.nl (ingang Nederland) ]

Uitgebreidere informatie is te vinden in:
De Joodse Gemeenschap in het Groninger Westerkwartier, Peize en Roden, drs. G.J. van Klinken, mr J.H. de Vey Mesdagh, uigegeven door Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Groningen, Groningen 1985.
Tevens: genealogische samenvatting van de begraafplaats.
Leek – Groningen
In 1705 wordt melding gemaakt van Levi Arents op de Leeck die in hoger beroep ging tegen een vonnis. Dit is de vroegste vermelding van een Jood in dit dorp dat toen al honderden jaren bestond. Rond die tijd vestigden zich voor het eerst Joden in Leek. In de tweede helft van de18e eeuw nam hun aantal toe, voornamelijk door de komst van Joodse marskramers en veehandelaren uit Duitsland. In 1808 werd aan het Boveneind een synagoge gebouwd, die in 1811 ingewijd werd. Precies een eeuw later verrees op dezelfde plek een nieuwe synagoge. De Joden van Leek waren vooral kooplieden, slagers (1 grote exportslachterij), en veehandelaren.

Achter de huidige Roomsterstraatweg in het gehucht Diepswal was vanaf 1783 een Joodse begraafplaats in gebruik, die in 1790 officieel werd aangekocht. Hier werden ook Joden begraven uit omliggende plaatsen waar geen eigen Joodse begraafplaats was. Aan het Boveneind in Leek stond dicht bij de synagoge ook het Joodse schooltje. Een conflict tussen leden van de Joodse gemeente leidde in 1905 tot een scheuring, waarna een afgescheiden gemeente gedurende enkele jaren eigen synagogediensten hield. Het aantal Joodse armen in de plaats was zo groot dat er in 1910 een opvanghuis voor armen, waaronder vooral ouden van dagen, werd opgericht. Naast het kerkbestuur en de kerkenraad waren in Leek verscheidene verenigingen en genootschappen actief, waaronder studie- en liefdadigheidsverenigingen voor mannen, een vrouwengenootschap ter verzorging van zieken en een vereniging voor ongehuwden, die zich bezighield met vormende maatschappelijke activiteiten. In het begin van de twintigste eeuw bestond er in Leek een Joods koor en vlak voor de Duitse inval werd door de toenmalige voorganger K. Elburg nog een jeugdvereniging opgericht. Gedurende de oorlogsjaren zijn bijna alle Joden van Leek gedeporteerd en omgekomen. Slechts enkelen (waaronder voorganger Elburg en zijn gezin) hebben door onder te duiken weten te overleven en vertrokken naar andere plaatsen in Nederland en naar Israel. De synagoge en de voormalige Joodse school die ongeschonden gebleven waren, werden verkocht en kregen na de oorlog profane bestemmingen. De Torarollen waren bijtijds naar Amsterdam overgebracht. De begraafplaats wordt door de plaatselijke overheid onderhouden. Het voormalige Joodse schooltje, afgebroken en op een andere plaats herbouwd, is sinds 1995 een beschermd monument, dat dienst doet als educatief centrum. Op de school is een plaquette aangebracht met de namen van de 61 weggevoerde en vermoorde Joodse inwoners van Leek.

In januari 2006 zijn enkele grafstenen die jaren in brokstukken in metaheerhuisje hebben gelegen, gerenoveerd en teruggeplaatst op de Joodse begraafplaats in Diepswal.

De 95 matsevoth op de begraafplaats zijn terug te voeren naar een relatief klein aantal families en gezinnen, die, als aangegeven in de genealogische gegevens, ook weer veel onderlinge verwantschap vertonen.

De helft (48 stenen) dragen de namen van slechts 6 families (Aptroot, van Dam, Israels, Lehmans, Levie-Levij en Wijnberg).

[ Bronnen:
– Pinkas, geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Michman, Beem, Michman , Kluwer / NIK / Joods Historisch Museum 1985 en overgenomen op http://www.jhm.nl (ingang Nederland ).

De beroepen zijn overgenomen uit de volgende bron, waar veel en uitgebreide informatie is te vinden:
De Joodse Gemeenschap in het Groninger Westerkwartier, Peize en Roden, drs. G.J. van Klinken, mr J.H. de Vey Mesdagh, uitgegeven door Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Groningen, Groningen 1985 – ISBN 90-800057-2-X ]
Leens – Groningen
De eerste Joden vestigden zich in de tweede helft van de achttiende eeuw in Ulrum en Leens.
Aanvankelijk ressorteerde de Joodse gemeenschap van de dorpen onder Winsum.
In 1806 werd er in Leens een gebouw aangekocht dat dienst ging doen als synagoge voor de Joden van Ulrum-Leens en van de omliggende dorpen.
In 1877 werd Ulrum-Leens een zelfstandige gemeente, tien jaar later werd aan de Julianastraat een nieuwe synagoge ingewijd.

Van de openbare begraafplaats werd een deel aan de Joden toegewezen, de burgerlijke gemeente droeg zorg voor de gehele begraafplaats.
Het merendeel van de Joodse inwoners van de streek was werkzaam in de kleinhandel.
Door de ontwikkeling van de industrie en de grotere mobiliteit liep deze handel gestaag terug.

In het laatste decennium van de negentiende eeuw trokken veel Joden naar de grote steden, waardoor ook in Ulrum-Leens de Joodse gemeente in omvang afnam.
Tijdens de bezetting zijn alle nog in de plaats woonachtige Joden gedeporteerd en vermoord.
Het synagogegebouw werd gedurende de bezetting zwaar beschadigd, wat er met het interieur is gebeurd is niet bekend.
Na de oorlog is het gebouw een woonhuis geworden. De Joodse gemeente werd in 1947 bij die van Groningen gevoegd.

Aantal Joden in Ulrum-Leens en omgeving:
1809 18
1840 26
1869 40
1899 45
1930 20

[ Bron: website Joods Historisch Museum ]
Loppersum en Stedum – Groningen
Gedurende de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw wordt er sporadisch melding gemaakt van Joodse aanwezigheid in en rond de dorpen Stedum en Loppersum. Na 1750 vestigen zich de eerste Joden met hun gezinnen blijvend in de streek. Onder hen waren twee vleeshouwers.

Aanvankelijk kwamen de Joden voor hun godsdienstoefeningen zonder officiele vergunning bijeen in een prive-woning in Middelstum. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werden er met toestemming van de plaatselijke autoriteiten diensten gehouden in een huis in Stedum.

De Joodse gemeente was tot 1821 zelfstandig en omvatte ook de dorpen rond Uithuizen. Tussen 1821 en 1830 werd Stedum en Loppersum een onderdeel van de Ringsynagoge van Appingedam, maar de gemeente behield een eigen bestuur. In 1830 werd de Joodse gemeente Stedum en Loppersum opnieuw een zelfstandige Bijkerk.

Waar de huissynagoge stond die rond het midden van de negentiende eeuw in gebruik was, is niet bekend. Vanaf de negentiger jaren diende een gebouw aan de weg naar Bedum als synagoge. Gedurende de gehele periode waarin er Joden in Stedum en Loppersum woonden werd Joods onderwijs gegeven. In het begin van de twintigste eeuw kwam hieraan een einde.

Tot 1863 werden de doden begraven op de Joodse begraafplaats van Appingedam. In dat jaar werd een stuk grond gepacht op de hoek van de Molenweg en de Schepperij in Loppersum en als begraafplaats ingericht. Deze was tot 1886 in gebruik, daarna kregen de Joden een deel van de Algemene Begraafplaats aan de Tuinbouwstraat toegewezen.

De meeste Joden waren werkzaam in de vleeshouwerij, de veehandel en andere handel en, in mindere mate, als kleermakers, stoffeerders en naaisters. In 1906 werd de vereniging Help Elkaar opgericht. De Joodse gemeente was in de eerste decennia van de twintigste eeuw al zo klein geworden, dat er alleen op de Hoge Feestdagen en bij speciale gelegenheden synagogediensten gehouden werden. Toch werd er nog in 1922 een nieuw reglement opgesteld, en werd de synagoge drie jaar later nog gerestaureerd.

Gedurende de bezetting is vrijwel de voltallige Joodse bevolking van Stedum en Loppersum gedeporteerd en vermoord. Na de oorlog is de Joodse gemeente opgeheven en in 1948 bij die van Groningen gevoegd. Het synagogegebouw werd verkocht en kreeg een andere bestemming. De gevelsteen, die na de restauratie van 1925 was aangebracht, werd bevestigd aan de toren van de hervormde kerk in Stedum.
De gevelsteen, waarvan op de aangegeven bron (website van het Joods Historisch Museum) een foto is geplaatst, geeft in de tekst de getallen waarde van het jaar der restauratie:-5685, oftewel het burgelijk jaar 1925.

De plaatselijke autoriteiten dragen tegenwoordig de zorg voor Joodse begraafplaats.

[ Bron: Joods Historisch Museum ]
Loppersum (Molenweg) – Groningen
De tekst met informatie over deze begraafplaats is beschikbaar als een afbeelding:

artikel Loppersum - Molenweg
[ Bron: JaGDaF magazine jaargang 26, nummer 3, pg 12-13, artikel van Els Boon en Han Lettinck ]
Slochteren (Kolham) – Groningen
De Joodse gemeente Hoogezand-Sappemeer beschikte aanvankelijk niet over een eigen begraafplaats. Nabestaanden waren daardoor gedwongen hun overledenen naar Joodse begraafplaatsen in de omgeving te brengen, wat vaak een lange tocht voor hen betekende.
De kille Hoogezand-Sappemeer kreeg pas in 1837 vergunning om een begraafplaats in te richten op een stuk grond in het dorpje Kolham aan de Knijpslaan, die zowel bij Hoogezand als Slochteren hoorde.

Na de cholera-epidemie van 1869 kwam er naar aanleiding van de nieuwe wet op lijkbezorging in 1878 een metaheerhuisje bij. Toen dit in 1930 bouwvallig bleek te zijn, ontbrak het de Joodse gemeente aan de nodige financiën om het op te knappen. Bij de ingang ligt nu alleen nog de steen met de Hebreeuwse tekst die waarschijnlijk in de gevel gemetseld was: “Klein en groot zijn daar gelijk, de slaaf is vrij van zijn heer” (Job 3:19).

Op een aantal grafstenen heeft nooit een gedenkteken gestaan, en de graven van kinderen en arme gemeenteleden waren vaak voorzien van houten borden, zodat er van de honderdvierennegentig bekende graven slechts honderdveertig met grafstenen overgebleven zijn. Op sommige stenen wordt vermeld dat iemand een bepaalde functie in de Joodse gemeente vervulde. Op die van Jacob Aäron Kolthof en zijn zoon Aäron Koltof zijn bijvoorbeeld de attributen van de besnijder (mohel) afgebeeld.
Jacob was slager van beroep. Het merendeel van de leden van de Joodse gemeente was werkzaam in de vee- of koophandel. Een opvallend groot gedeelte was armlastig. Veehandelaars, manufacturiers, godsdienstonderwijzers en artsen behoorden over het algemeen tot de meer welgestelde klasse.
Er staan ook vijf stenen van godsdienstonderwijzers. Op steen 140 van Gerson Frohmann, die in Frankfort godsdienstleraar was, staat een geopende wetsrol. Hij is in 1941 overleden.

De oudst bewaarde steen is waarschijnlijk die van Tina Davids Cohen. Haar steen (012) is versierd met een zandloper met vleugels, links die van een duif (de dag) en rechts die van een vleermuis (de nacht). Zij werd geboren in Varel in Duitsland. Aangezien zij voor haar huwelijk geen geboorteakte kon overleggen, werd haar geboortejaar aan de hand van een Akte van Bekendheid vastgesteld. Vóór de invoering van de burgerlijke stand in 1811 was dit de enige manier waarop Joodse meisjes die niet zoals Christelijke meisjes gedoopt werden, hun geboortedatum konden bewijzen. Joodse jongens konden echter hun besnijdenisdatum (gewoonlijk acht dagen na de geboorte) als bewijs gebruiken. Ze is na de geboorte van haar tweede dochtertje overleden.

Kindersterfte was groot, en moeders stierven vaak tijdens of kort na de bevalling. Vaders die dan met kleine kinderen achterbleven, huwden dan vrij snel opnieuw, soms met een huishoudster of schoonzuster.

In 1930 telde de Joodse gemeente Hoogezand-Sappemeer nog 183 leden, maar aangezien slechts negentien leden de oorlog overleefden, werd de gemeente uiteindelijk bij Groningen gevoegd.
De laatst begravene in Kolham is Sophia Henderina Woudstra (steen 130). Zij is op 16 juni 1904 geboren in Noordwolde en op 16 mei 1976 overleden in Groningen.

De plaatselijke overheden van Hoogezand-Sappemeer en Slochteren verzorgen nu het beheer van de Joodse begraafplaats in Kolham. Tot een paar jaar geleden was deze begraafplaats nog een vrijwilligersproject voor de Historische Vereniging Hoogezand-Sappemeer, maar nu doet de Stichting Boete en Verzoening zulk onderhoud.

[ Bronnen:
– De Joodse Gemeenschappen in Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Noord- en Zuidbroek, en Omliggende Dorpen 1724-1950, E.P. Boon en J.J.M. Lettinck (MR J. H. DE VEY MESTDAGH STICHTING)
– De Joodse Begraafplaatsen in de Provincie Groningen, Han Lettinck
Joods Cultureel Kwartier
Joden in Groningen
Historie Joods Groningen.nl
Wikipedia ]
Uithuizen – Groningen
De kille Uithuizen bevatte ook Kantens, Uithuizermeeden, Usquert en ’t Zandt.

In 1620 gaat het gerucht dat enkele Joden zich in Uithuizen willen vestigen; de classis van de Calvinistische Kerk verhindert dit na vele protesten.
In het Noorden is men in de Republiek nog niet zo tolerant.
Latere bronnen – uit 1738 – vermelden Joden, die handel in vee en vlees drijven.
Eigenlijk betreft dat 1 grote familie; ook in Usquert huisden Joden – in 1810 10 personen -, maar deze hadden meer affiniteit met Warffum, dat dichterbij ligt en waar ook velen van hen zijn begraven.
In 1890 is het aantal Joden het hoogst, daarna neemt het in snel tempo af.

Men hield zijn godsdiensten in een speciaal daartoe gehuurd huis; pas in 1887 wordt een synagoge gebouwd, die in 1930 op afbraak wordt verkocht en in 1932 inderdaad wordt afgebroken.
In 1912 wonen nog 9 gezinnen, bestaande uit 34 personen in Uithuizen

De Joodse gemeenschap van Uithuizen was klein, maar zelfstandig als bijkerk onder ringsynagoge Appingedam. Met het opheffen van de Joodse gemeenschap van Appingedam, werd ook de Joodse gemeenschap van Uithuizen na de Tweede Wereldoorlog officieel opgeheven en bij Groningen gevoegd.

Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikten de Joden in Uithuizen de Joodse begraafplaats in Appingedam.
Dat betekende een tocht van ca. 20 km over nauwelijks gebaande wegen.
Met name in de winter was dit bijna niet te doen.
Daarom vroeg de gemeente toestemming een eigen begraafplaats te stichten.

Op de begraafplaats aan de Hoofdstraat staan nu nog 24 stenen.
De begraafplaats is een stuk van de Algemene Begraafplaats, in 1864 afgestaan.
Veel grafschriften dragen uitsluitend Hebreeuwse teksten.

[ Bronnen:
http://www.historiejoodsgroningen.nl/

Gemaakt door G.F.H. Harkema-Lentz, d.d. september 2011. Primaire bron: J.H. de Vey Mestdagh, J. Dijkstra en E. Schut,
“Joden in Noord-Oost Groningen”,
Publicatie Stichting Vrienden van het Rijksarchief in GroningenGroningen 1980, pagina 503 t/m 517 ]
Vlagtwedde – Groningen
De Joodse begraafplaats van Vlagtwedde bevond zich in het nabij gelegen gehucht Hebrecht. Deze begraafplaats was eigendom van de Joodse gemeente van Bourtange.
De grond voor de begraafplaats aan de Stobben werd in 1892 aangekocht. In 1895 werd Vlagtwedde als zelfstandige Joodse gemeente erkend.
Er was aanvankelijk nogal wat strijd tussen de Joodse gemeenschappen van Vlagtwedde en Bourtange, maar uiteindelijk begroeven beide gemeenten hier hun overledenen. De Joden van Bourtange hadden wel een eigen Joodse begraafplaats, maar deze was ongeschikt om doden te begraven door de moerasachtige ondergrond. Op de begraafplaats staan 26 stenen, maar er zijn met zekerheid meer mensen begraven. [Bron: Wikipedia ]
Digitaal gepubliceerd nieuws gaf nog de volgende informatie:

a) Ongeveer in 2015 moet er nog een begrafenis plaats hebben gevonden, zodat er nu 27 stenen zijn.
Deze steen is niet gefotografeerd en niet opgenomen in het Stenen Archief en verdere details zijn onbekend.

b) In juli 2019 vond er een ernstige grafschennis van de begraafplaats plaats, waarvan de daders of de motivatie niet werden achterhaald. De politie staakte daarom het onderzoek.

Het graf van Roosien Sachs (131)20 werd het ernstigste getroffen en diep uitgegraven.
Gedane schade werd inmiddels hersteld.

[Bronnen: Dagblad van het Noorden / Jonet.nl ]
Warffum – Groningen
Warffum is een dorp in het noorden van de provincie Groningen. De eerste Joodse familie vestigde zich eind 18e eeuw in het dorp.
Evenals de families die zich later in de plaats vestigden, vormden de handel in vee en vlees de voornaamste bronnen van bestaan.

Gedurende de 19e eeuw nam het aantal Joodse inwoners van het dorp maar mondjesmaat toe, van acht personen in 1813 tot op z’n hoogst 47 in 1899.
Na eind 19e begin 20ste eeuw kwam een terugval van het aantal Joden. In 1930 telde het dorp nog slechts zestien Joodse inwoners.

Aanvankelijk ressorteerden de Joden van het dorp onder de Joodse Gemeente Appingedam.
Bij een nieuwe indeling in 1816 maakten de Warffumer Joden deel uit van de ringsynagoge Winsum.
Vanwege de voor die dagen relatief grote afstand tussen beide plaatsen waren de Warffumer Joden met deze nieuwe indeling niet tevreden.

Het bezoeken van de synagoge in Winsum kostte hen te veel tijd. Ze probeerden dan ook herhaaldelijk om te komen tot de vorming van een zelfstandige Joodse Gemeente.
Toen in het midden van de 19e eeuw hun aantal dermate was toegenomen dat ze minjan konden vormen hielden ze hun godsdienstoefening in een gehuurde ruimte in het dorp Warffum.
Later stichtten ze een begraafplaats.

Voor religieus onderwijs aan de kinderen deden ze een beroep op de in Uithuizen werkzame godsdienstonderwijzers.
Ook de Joden uit het nabijgelegen Usquert, formeel deel uitmakende van de Joodse Gemeente Uithuizen, bezochten in Warffum de synagoge.

In de herfst van 1942 tenslotte zijn vrijwel alle Joodse inwoners van Warffum gedeporteerd en omgekomen in de vernietigingskampen.

Ter herinnering aan de weggevoerde Joden van het dorp is op de openbare begraafplaats in mei 1948 een monument onthuld met daarop de namen van de 22 omgekomen Joden.

[ Ontleend aan http://www.jodeningroningen.nl/nl/joodsegemeentes/warffum/geschiedeniswarffum/ ]

Van de 30 grafstenen vormen de families van Dam, (14 in totaal) (9 met de naam van Dam en 5 partners van van Dam’s) en van der Hal (9 in totaal, 6 stenen met de naam van der Hal en 3 partners van van der Hal’s) de overgrote meerderheid.

Drie grafstenen (nr.26 en 27, als ook 25) zijn indrukwekkend door hun opvallend rijke en poetische stijl van de Hebreeuwse tekst.
Hierdoor wordt door deze kleine begraafplaats, gelegen in de uithoek van de provincie Groningen, een bijzondere bijdrage geleverd aan het cutureel erfgoed van het Nederlandse Jodendom in de mediene, door het Stenen Archief in kaart gebracht.
Winsum – Groningen
Aan het einde van de achttiende eeuw vestigden de eerste Joden zich in Winsum.
Bij de indeling in ressorten van 1821 werd de Joodse gemeente van Winsum officieel erkend.
Tussen 1825 en 1875 kende de gemeente een bloeiperiode, daarna zette de neergang in.
Toch werd nog in 1878 aan de Nieuwstraat in Obergum een synagoge gebouwd.
Aanvankelijk werden de doden in Groningen begraven.
In 1867 werd een begraafplaats in gebruik genomen in Winsumermeeden. Ook in het nabije Warffum was er in de tweede helft van de negentiende eeuw een Joodse begraafplaats.
Ten gevolge van de industrialisatie daalde het aantal Joodse inwoners van Winsum in het laatste decennium van de negentiende eeuw en in de daaropvolgende jaren drastisch. De synagoge moest dan ook in 1934 verkocht worden.

Op een enkeling na werden alle Joodse inwoners van Winsum tijdens de Duitse bezetting gedeporteerd en vermoord.
In 1948 is de Joodse gemeente ontbonden en bij die van Groningen gevoegd.
De synagoge is tegenwoordig in gebruik als vergaderzaal.
De zorg voor de begraafplaats berust bij de burgerlijke gemeente. Het ‘Joods Kerkhofje’ werd in de zomer van 1999 gerestaureerd.
Een oorspronkelijk voor Abraham Markus gebouwde woning maakt als Joodse slagerij onderdeel uit van het Warffumer openluchtmuseum en herbergt tevens een klein Joods museum.

Op de begraafplaats van slechts 50 stenen zijn er 4 familienamen, met een totaal van 29 stenen dominerend:-
Benninga – 6 stenen, van Geuns – 6 stenen, de Vries – 13 stenen, Meijer – 4 stenen.
Het merendeel van de overige stenen tonen dikwijls ook weer relaties met deze families.

[ Bron: website van het Joods Historisch Museum ]

nl_NLNederlands